<= =>

16 MAART 1968. - Wet betreffende de politie over het wegverkeer.

Titel IV : Strafbepalingen en veiligheidsmaatregelen

Hoofdstuk VIIIbis : De immobilisering van een voertuig als beveiligingsmaatregel

Artikel 58bis

§ 1. De immobilisering van het voertuig als beveiligingsmaatregel kan worden bevolen in de gevallen bedoeld in artikel 30, §§ 1 tot 3, en in artikel 48.

De immobilisering als beveiligingsmaatregel wordt bevolen door de in artikel 55, § 1, derde lid bedoelde personen.

Ingeval de officier van gerechtelijke politie toepassing maakt van artikel 55, § 2, kan hij eveneens de immobilisering van het voertuig als beveiligingsmaatregel bevelen.

§ 2. Het voertuig wordt geïmmobiliseerd op kosten en op risico van de overtreder.

Indien de eigenaar van het voertuig niet de overtreder is, kan hij het zonder kosten terugkrijgen. De kosten en de risico's zijn ten laste van de overtreder.

§ 3. De immobilisering als beveiligingsmaatregel wordt beëindigd door de personen die de oplegging hebben bevolen, of ingeval van toepassing van artikel 55, § 2, door de procureur des Konings of de procureur-generaal, bedoeld in artikel 55, § 2, tweede lid hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de overtreder, hetzij – indien deze niet de overtreder is – op verzoek van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de eigenaar is van het voertuig.

De immobilisering mag niet langer duren dan tot het tijdstip waarop het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs wordt teruggegeven in de gevallen bedoeld in § 1 of wanneer een rechter het einde van het verval van het recht tot sturen heeft uitgesproken.

Het verzoek tot opheffing van de immobilisering, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt met redenen omkleed en is gericht aan de procureur des Konings of, in voorkomend geval, de bevoegde procureur generaal, dewelke een uitspraak doet na uiterlijk vijftien dagen.

§ 3/1. Indien een verzoek tot opheffing van de immobilisering door de eigenaar van het voertuig, zoals bedoeld in paragraaf 3, eerste lid, wordt afgewezen, kan de zaak worden aangebracht bij de politierechtbank die territoriaal bevoegd is voor de plaats waar het voertuig geïmmobiliseerd werd, binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de verzoeker.

De zaak wordt aangebracht middels het toezenden aan of het neerleggen op de griffie van de politierechtbank van een verzoekschrift dat wordt ingeschreven in het daartoe bestemde register.

Indien een officier van gerechtelijke politie de immobilisatie heeft bevolen, bezorgt hij onmiddellijk de stukken aan de procureur des Konings. De procureur des Konings legt de stukken ter griffie neer.

De politierechtbank doet uitspraak binnen vijftien dagen na de neerlegging van de verklaring. Deze termijn is geschorst tijdens de duur van het uitstel verleend op vraag van de verzoeker of van zijn advocaat.

De griffier stelt de verzoeker en zijn advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk achtenveertig uur vooraf, in kennis van de plaats, de dag en het uur van de zitting.

De procureur des Konings, de verzoeker en zijn advocaat worden gehoord.

De verzoeker die in het ongelijk wordt gesteld, kan veroordeeld worden tot de betaling van de kosten.

De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden vooraleer een termijn van drie maanden is verstreken, te rekenen van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp.

§ 4. Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 800 euro tot 8000 euro of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die gebruik maakt of aan een derde toelaat gebruik te maken van een voertuig waarvan hij weet dat de immobilisering als beveiligingsmaatregel is bevolen.


<= =>

Nieuwe vraag en antwoord.

Editeer vraag en antwoord.