<= =>

23 MAART 1998. - Koninklijk besluit betreffende het rijbewijs.

Bijlage 5/1.

Elke opleiding zal een belangrijk deel moeten wijden aan de verkeersveiligheid en aan de specifieke veiligheid van de (toekomstige) motorrijder. In geval van een opleiding met rechtstreekse toegang moet de opleiding ten minste de volgende documenten en informatie omvatten:

1° Een opleidingsfiche voor elke stap in de opleiding. Deze opleidingsfiche wordt bij het begin van de opleiding aan de leerling overhandigd en omvat ten minste:

a. een inleidende paragraaf waarin wordt uitgelegd wat het rijden op twee wielen inhoudt voor de eigen veiligheid en de veiligheid van anderen. Ook moet er op worden gewezen dat de opleiding niet enkel om de verwerving van technieken draait, maar dat men zich ook vaardigheden evenals een verantwoordelijk gedrag en houding moet eigen maken;

b. de verschillende te onderwijzen onderwerpen: technieken, vaardigheden, gedragingen, houding, beoordeling, zelfbeoordeling;

c. de belangrijkste lessen die tijdens elke stap in de opleiding moeten worden verworven (technieken, vaardigheden, gedragingen,...) met betrekking tot het punt b;

d. de resultaten die men via deze verworvenheden beoogt te bereiken en dit zowel op technisch als op vaardigheidsniveau, en vooral op het vlak van gedrag en houding;

e. een beoordeling van elke verworvenheid: zelfbeoordeling door de leerling en beoordeling door de instructeur;

f. een beoordeling van de verworvenheden na elke stap van de opleiding (zelfbeoordeling door de leerling en beoordeling door de instructeur);

g. een eindbeoordeling van de kwaliteit van de opleiding zowel op het vlak van de kwaliteit van de verworvenheden als op het gebied van de kwaliteit van de opleiding zelf (beoordeling voor de leerling en beoordeling voor de instructeur).

2° De te onderrichten onderwerpen (in verband met 1°, b, c en d) moeten tenminste de volgende zijn:

a. Theoretische kennis:

1. verkeersreglement specifiek voor de motorrijder;

2. bewustwording van de kwetsbaarheid van de motorrijder in alle omstandigheden;

3. adequate uitrusting en het correct gebruik ervan;

4. bewustwording van de uitwerking van het motorrijden op de eigen levensstijl: houding ten aanzien van alcohol, drugs, de peer pressure, de stressbestendigheid, etc.;

5. kennis over en bijzonderheden van andere voertuigen: dode hoek, remvermogen, ontwijkvermogen, etc.

b. Kennis en beheersing van het voertuig in stilstand of bij lage snelheid (< 5 km/u.)

1. praktische kennis van de verschillende onderdelen van een motorfiets (bediening, onderhoud, slijtage,...);

2. evenwicht, inertiebeginsel (gewicht), gebruik van de steunvoet, rechtop zetten van de motorfiets, houding op het voertuig bij stilstand, kijktechniek,...;

3. de motorfiets verplaatsen zonder gebruik van de motor;

4. starten - stoppen (houding met 1 of 2 voeten aan de grond);

5. schakelen naar eerste, beheersing van de ontkoppeling, van de gashendel, terugkeren naar de neutraalstand,...;

6. waarneming van de ruimte, kijktechniek, rechtsomkeer, slalom,...;

7. bewustwording van de risico's, zelfs bij lage snelheid.

c. Beheersing van het voertuig bij lage snelheid (< 30 km/u.):

1. onderwerpen gezien in punt b en aangepast in verhouding tot de snelheid;

2. schakelen met betrekking tot de snelheid;

3. bocht, slalom, rechtsomkeer maken, in cirkels rijden,...;

4. versnellen, remmen, vertragen, (remmen op de motor - met de remmen);

5. evenwicht, houding op het voertuig, kijktechniek, heuppositie (gevolg);

6. verschillende manieren van starten (in een afdaling, op een helling, soort wegdek, weersomstandigheden,...);

7. verbanden tussen de opleiding en de risico's die men loopt;

8. vermogen om de verworvenheden te beoordelen: sterke en zwakke punten.

d. Beheersing van het voertuig bij stadssnelheid (30-70 km/u.):

1. onderwerpen behandeld in punt c maar aangepast in verhouding tot de snelheid;

2. remmen: vooraan -achteraan (beide), precisieremming, noodstop,...;

3. beginselen met betrekking tot de invoeging in het verkeer, gedrag in het verkeer,...;

4. beginsel van het inhalen;

5. beginsel van het inhalen van een file;

6. bewustwording van het belang van de verworvenheden voor de eigen veiligheid;

7. beheersing en zelfbeoordeling van het eigen gedrag naargelang van het verkeer, de verkeerssituatie.

e. Voertuigbeheersing in een situatie met stadsverkeer en/of een drukke verkeerssituatie:

1. onderwerpen behandeld in de voorgaande punten maar aangepast in verhouding tot de situatie;

2. invoeging in het verkeer, gedrag in het verkeer, stressbeheersing,...;

3. plaats in het verkeer, beoordeling - kunnen omgaan met het verkeer en het onder de knie hebben van het verkeersreglement;

4. herkenning van potentiële risico's, van reële risico's;

5. inhalen - zich laten inhalen, kruisen van andere voertuigen, voorbijrijden van hindernissen,...;

6. omgaan met de verkeersinfrastructuur (verplichte rijrichting, kruispunten, verkeersdrempels, rails, wegmarkeringen,...);

7. omgaan met de verschillende soorten wegen: recht, bochtig, onoverzichtelijk (palen, bomen, andere voertuigen,...), smal,...;

8. veiligheidsafstand, remmen in het verkeer, veranderen van rijstrook, veranderen van richting,...;

9. inhalen van files;

10. waarneming van andere voertuigen en weggebruikers: zien van en gezien worden door de andere weggebruikers;

11. beheersing en zelfbeoordeling van het eigen gedrag naargelang van het verkeer, de verkeerssituatie;

12. bewustzijn van de eigen "kwetsbaarheid" als bestuurder van een tweewieler (en aanpassing van het eigen gedrag in voorkomend geval).

f. Beheersing van het voertuig bij hoge snelheden (en in situaties) op de weg en de autosnelweg (van 70 km/u. tot 120 km/u.):

1. punten gezien in de vorige punten en aangepast aan de snelheid en aan de situatie;

2. bochten (tegensturen, af te leggen parcours,...);

3. rijden op (en omgaan met) de verschillende soorten wegen en met verschillende weersomstandigheden;

4. op- en afrijden van de autosnelweg, snelle rijstrook,...;

5. plaats op de openbare weg: weg, autosnelweg, stadsomgeving, in groep,...;

6. het eigen gedrag kunnen aanpassen naargelang van het soort weg, de situatie (verkeersdrukte, weersomstandigheden, verkeersinfrastructuur, het alleen of in groep rijden);

7. rijtechnieken aangepast aan de verkeersdoorstroming en aan het soort verkeer;

8. rijtechnieken aangepast aan de weersomstandigheden, de infrastructuur.

g. Tijdens alle stappen van het leerproces:

1. belang van het gedrag op de weg rekening houdend met de gevaren die inherent zijn aan de motorfiets;

2. waarneming van/door de andere weggebruikers;

3. inlevingsvermogen ten aanzien van de andere weggebruikers. Anticiperen op het gedrag (proactiviteit) van de andere weggebruikers;

4. anticiperen op risico's, gepast reageren naargelang de situatie;

5. permanente zelfbeoordeling van de eigen vaardigheden en het eigen gedrag, zich volop bewust zijn van het belang van het eigen gedrag voor de eigen veiligheid en de veiligheid van anderen. Zich volop bewust zijn van de impact van de eigen handelingen.


<= =>

Nieuwe vraag en antwoord.

Editeer vraag en antwoord.