<= =>

11 MEI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de voorwaarden voor erkenning van scholen voor het besturen van motorvoertuigen.

TITEL II. BREVETTEN VAN BEROEPSBEKWAAMHEID

Hoofdstuk II. Examens

Artikel 26

§ 1. Het examen moet het bewijs leveren dat de kandidaat geschikt is om een rijschool te leiden of om toekomstige bestuurders op te leiden, met deskundigheid, methode en overeenkomstig de leerdoelen van de rijopleiding. Tot die geschiktheid behoren de kennis van de leerstof die in het programma voor elk brevet bepaald is en de vaardigheid om deze kennis in de praktijk toe te passen en deze over te brengen.

Het examen bestaat uit een schriftelijke en een mondelinge proef over de in bijlage 2.I. bepaalde leerstof en, behalve voor het brevet I, uit een modelles over de in bijlage 2.II. bepaalde leerstof.

§ 2. Vóór de deelname aan het examen mag een voorafgaande opleiding plaatsvinden, waarvoor de Minister de leerstof bepaalt, en die verstrekt wordt door een instelling opgericht of erkend door de overheden bevoegd voor de materie voorzien in artikel 4, 16°, van de speciale wet voor institutionele hervormingen van 8 augustus 1980.

Artikel 27

De deelneming aan de schriftelijke en de mondelinge proef of aan de modelles moet met een inschrijvingsformulier worden aangevraagd, waarvan het model door de Minister bepaald wordt.

De kandidaat voegt bij zijn deelnemingsaanvraag voor de schriftelijke en mondelinge proef de volgende documenten:

1° een kopie van zijn diploma, getuigschrift of in artikel 12, § 1, 6°, bepaald brevet of de documenten die getuigen van de vereiste beroepservaring;

2° een kopie van zijn rijbewijs. Dit document zal door het bestuur zelf worden opgevraagd bij de bevoegde instanties. Indien het bestuur dit document niet kan krijgen, moet de aanvrager zelf instaan voor dit document.

De kandidaat voegt bij de deelnemingsaanvraag voor de modelles het in artikel 33, § 6, bepaalde geldige stageattest.

Artikel 28

Om deel te nemen aan het examen voor het brevet I moet de kandidaat sinds minstens drie jaar houder zijn van een instructietoelating voor de brevetten II en III.

Om deel te nemen aan het examen voor het brevet IV moet de kandidaat een stage bijzondere motorfietsopleiding gevolgd hebben. Een getuigschrift voor deze opleiding moet bij het inschrijvingsformulier voor het examen gevoegd worden.

Om deel te nemen aan het examen voor het brevet V moet de kandidaat houder van het brevet II zijn.

Artikel 29

De modelles voor het brevet II wordt gegeven aan boord van een voertuig van de categorie B, dat beantwoordt aan de in artikelen 17 en 18, § 2 en § 5, bepaalde voorwaarden, dat uitgerust is met een handschakeling en dat door de kandidaat geleverd wordt.

De behendigheidsproef en de modelles voor het brevet IV gebeuren met een voertuig van de categorie A, dat beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 38, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs dat uitgerust is met een handschakeling, en dat door de kandidaat geleverd wordt.

De modelles voor het brevet V wordt gegeven aan boord van een voertuig van de categorie C+E of D+E, dat beantwoordt aan de in artikelen 17 en 18, § 4, en § 5 bepaalde voorwaarden, dat uitgerust is met een handschakeling en dat door de kandidaat geleverd wordt.

Artikel 30

De houder van een brevet III die kandidaat voor een ander brevet is, wordt vrijgesteld van de leerstof voor de theoretische kennis over de verkeersveiligheid.

De kandidaat die voor zijn modelles mislukte, wordt gedurende de geldigheid van zijn stageattest vrijgesteld voor de leerstof voor de schriftelijke en mondelinge proef.

Artikel 31

§ 1. Het puntenaantal dat toegekend wordt aan elke in bijlage 2 opgesomd leerstof, wordt als volgt bepaald:

1° theoretische kennis van de verkeersveiligheid: 60;

2° dit besluit, evenals de artikelen 1 tot en met 73 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs: 20;

3° algemene kennis van het bedrijfsbeheer in verband met het beheer en de leiding van rijscholen: 20;

4° mechanica, techniek en elektriciteit van auto`, motorfietsen of voertuigen van de categorieën C en D en hun aanhangwagens: 20;

5° theoretische modelles en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode: 60;

6° modelrijles en ondervraging over de bij die les toegepaste onderwijsmethode: 60;

7° behendigheidsproef: 20.

§ 2. De schriftelijke en de mondelinge proef zijn schiftingsproeven. De kandidaat die geen 60 % van de punten behaalt voor elk van de beide examens over het vak theoretische kennis van de verkeersveiligheid en geen 50 % van de punten voor elk ander vak afzonderlijk, is niet geslaagd. De kandidaat moet 60 % van de punten behalen voor de modellessen.

Het vereiste minimum aantal punten om het brevet te verkrijgen is vastgesteld op 60 % voor het geheel van de vakken. Indien door de in artikel 30 bepaalde vrijstellingen het examen tot één vak beperkt wordt, moet de kandidaat hiervoor 60 % van de punten behalen.

Voor de modellessen wordt de beoordeling toegekend op basis van het examenprotocol, waarvan het model door de voorzitter van de examencommissie wordt vastgelegd.

Artikel 32

Het brevet wordt uitgereikt door de in artikel 34 bepaalde examencommissie, en is ondertekend door de voorzitter ervan of door een kamervoorzitter.


<= =>

Nieuwe vraag en antwoord.

Editeer vraag en antwoord.